Historie

De laatste telg uit het geslacht Van Lathum huwt eind veertiende eeuw in tweede echt met Walraven van Baer waardoor het Huis te Lathum in het geslacht Baer komt. Mogelijk waren de heren van Lathum een jongere tak van de bannerheren van Bahr. Vroegste vermeldingen zijn Eyle van Lathum in 1227 als getuige wanneer graaf Gerard van Gelre voorrechten verleend aan de Veluwe[2] en in 1243 Wenemar van Lathum als getuige bij het heimaal op de Uchelerberg[3]. Het kasteel wordt in 1243 genoemd als landhoeve van de graaf van Gelre.[4] Het oudste archiefstuk waarin het Huis te Lathum wordt genoemd dateert van 3 februari 1355 waarin hertog Eduard van Gelre regelt dat Frederik van Baer, die het Huis te Lathum had laten platbranden de Heer van Lathum schadeloos moet stellen.[5][6]

Toen Lodewijk XIV van Frankrijk tijdens de Hollandse Oorlog in 1672 de Nederlanden was binnengevallen en Arnhem en Doesburg belegerd had, overlegde hij op Huis Lathum met de magistraat van Arnhem over overgave.

Bouwgeschiedenis
In de 18e eeuw blijkt het kasteel vervallen en had mogelijk een functie als boerderij in die tijd. Freule van Heeckeren liet het huis restaureren, waarbij twee Gelderse gevels en een traptoren in ere werden hersteld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een torendeel opgeblazen. Het lage gedeelte bleef gespaard, het hoge gedeelte werd afgebroken. (bron Wikepedia)

 

In het gebied de Liemers is Zevenaar vanaf de middeleeuwen belangrijk voor de heren van Kleef. Het blijft zelfs Kleefs gebied tot het Congres van Wenen in 1815-1816, waar besloten wordt het definitief aan Nederland toe te wijzen. Er liggen in datzelfde gebied veel havezaten uit de late middeleeuwen. 

afbeelding Huis te Lathum geschilderd door jan de Beijer in 1742 © Particuliere collectie Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie

Eigendom van de heren van Baer
Ten noordwesten van Zevenaar liggen in de middeleeuwen voornamelijk bezittingen van de heren uit het geslacht Baer. In grafelijke oorkonden uit de dertiende eeuw wordt ook een geslacht Van Lathum genoemd. In 1355 laat Frederik Baer ‘dat huys tot Laetem’ platbranden. Aan het einde van de veertiende eeuw is Walraven van Baer door huwelijk in bezit van het huis te Lathum.

Eigenaren wisselen elkaar af in roerige tijden
Na onder meer een betwiste erfenis in de vijftiende eeuw koopt in 1546 veldheer Maarten van Rossem het landgoed. Via huwelijk komt Johan van Stepraedt tot Doddendaal in het bezit van het huis te Lathum. In het ‘rampjaar ‘ 1672 valt Frankrijk de Nederlanden binnen. In het huis te Lathum vindt koning Lodewijk XIV onderdak, wanneer de Fransen onderhandelen over de overgave van vestingstad Arnhem.
Vier jaar later komt het huis in handen van de familie Van Doornick, in 1691 wordt het verkocht aan de heer van Hackfort en Scherpenzeel en in 1735 is de Gelderse Rekenkamer de bezitter. In de verkoopdocumenten staat dan dat het huis twee keukens heeft en een kelder met in ‘eene hoeck een gat, daer gevangen kunnen in geset worden’.

Kasteel vervalt tot boerderij
De oudste tekening van het huis te Lathum is uit 1742 van Jan de Beijer. Het is dan geen weerbaar kasteel meer, maar bezit wel de allure ervan met een lage en hoge vleugel en een traptoren. In de achttiende eeuw vervalt het kasteel tot een boerderij.
Particulieren kopen het huis te Lathum in 1813 en later zijn een landbouwer en een notaris de bezitters. Barones Van Heeckeren van Kell koopt het huis in 1915 en laat het restaureren. Haar zoon verhuurt in 1942 een deel van het huis aan een Haarlemse kunsthandelaar. Terugtrekkende Duitse militairen blazen op 2 april 1945 de hoge vleugel met de traptoren op en daarna wordt alleen nog maar de lage vleugel gerestaureerd. Er volgen nog enkele eigenaren, waarvan de huidige het huis te Lathum weer heeft laten restaureren. Het huis is niet toegankelijk voor het publiek, maar wel zichtbaar.
Bronnen: Jan Vredenburg (eindred.), Kastelen in Gelderland, Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2013, p. 527-529.